In de zomer van 1979 trok een huis in het Gentse Patershol de
aandacht van Stefan Hertmans. De blauweregen hing bestoft
neer, maar de geur trof hem diep en bracht hem terug naar zijn
kinderjaren. Hij kocht het pand in een opwelling. Verbijsterend
was de ontdekking dat de vroegere bewoner een ss’er was geweest.
Pas nadat Hertmans het huis twintig jaar later had verkocht
ging hij op zoek naar wat er zich tijdens de oorlog had
afgespeeld. ‘Het is onbegrijpelijk,’ schrijft hij, ‘dat alles wat ik
toen al had kunnen weten of tenminste toch vermoeden, zo
gedachteloos aan mij voorbij had kunnen gaan.’
Langzaam komt Willem Verhulst in beeld, de man die hij
wil leren begrijpen, alsook zijn Nederlandse, pacifistische
echtgenote Mientje en hun kinderen, van wie de oudste zoon
Adriaan een vooraanstaand Vlaams intellectueel zou worden.
Hertmans spreekt met nabestaanden, raadpleegt archieven,
vindt intieme documenten. In zijn herinnering loopt hij weer
door alle kamers die hij zo lang heeft bewoond. In De opgang
komt de lezer huiveringwekkend dicht bij een politiek drama,
dat ook een huwelijksdrama was. Opnieuw blijkt Hertmans
verbonden met een verhaal dat aan belangrijke historische
gebeurtenissen raakt en opnieuw brengt het zijn verbeelding en pen op briljante wijze in beweging.