In ‘De revolutie van Pelle’ zoekt Conny Braam naar antwoorden op de vraag wat haar tot de rebelse meid heeft gemaakt die in mei 1968 na een laatste knallende ruzie op de trein naar Amsterdam stapt.
De reconstructie van haar verleden begint in het negentiende-eeuwse IJmuiden, waar grootmoeder Keet Pelle een kroeg drijft en evenals vele werkloze kanaalgravers en arme vissers in de ban raakt van de revolutionaire socialistenleider Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Vanaf 1924 is het Keets dochter Grada, die vanuit Beverwijk vertelt over haar vastberadenheid te ontsnappen aan de vernederende armoede alsook aan haar moeder, die collecteert voor de Rode Hulp. Begin jaren vijftig komt Conny Braam zelf aan het woord en vertelt ze over haar jeugd in Arnhem, waar de koude-oorlogmentaliteit, brave burgerlijkheid en het racisme van haar vader uiteindelijk onverdraaglijk worden, en de belofte van revolutie haar naar Amsterdam zal lokken.