Londen - vijf maanden voor de 300e verjaardag van de troonsbestijging van Zijne Majesteit Hendrik IX, de almachtige Magische Koning van Groot-Brittannië en Ierland, Regent van het Rijk, Commandant van de Luchtschip Marine en Keizer van India...
Dikke mist steeg op uit de Theems en baande zich een weg door de smalle straatjes. Deze wolken zagen eruit als grijze, vormeloze monsters toen ze zich scheidden en de huizen omhulden als de tentakels van een octopusachtig monster.
De maan was slechts een uitgebleekte, bleke vlek en de lucht was zo bewolkt dat er geen enkele ster te zien was. En toch was de hemel vol lichtjes. Het waren de lichten van duizenden en duizenden luchtschepen die dag en nacht rond Londen zoemden. Mensen en goederen uit alle landen van het Keizerrijk en daarbuiten arriveerden ermee in Londen.
Ergens op een van de ontelbare torens van de stad sloeg een steengrijze waterspuwer ter grootte van een kat zijn vleugels uit en liet zich in de diepte glijden. De draakachtige bek, gewapend met meerdere rijen puntige tanden, opende zich. Er klonk een sissend geluid uit en daarna wat klonk als een hongerig gegrom. De ogen van het kleine monster gloeiden rood op en waren aandachtig gericht op de smalle straten beneden. De mist die zich steeds verder door de straten verspreidde, belemmerde zijn zicht niet, want het was de magie van een zeer duistere spreuk die dit wezen bezielde en zijn kracht ontnam. Een blik die door alles heen kon dringen en waarvoor niets verborgen kon blijven, maakte er ook deel van uit.
Plotseling dook het wezen de diepte in. Het dook naar beneden en mikte op een man met smoking en hoge hoed die over straat liep. De man met de hoge hoed sperde zijn ogen open en slaakte een kreet, net voordat de waterspuwer zich op hem stortte.