Een jonge Amsterdamse schilder genaaamd Johan is vanwege een studiereis in Tanger verzeild geraakt. Terwijl hij zich staande probeert te houden in de kakofonie van de Afrikaanse stad komt hij in aanraking met allerlei merkwaardige figuren en gebruiken – zoals een optocht van ‘gekken’ die door de straat trekt, en die worden vereerd als heiligen.
Dit sterk autobiografische verhaal schreef Jacobus van Looy, die naast schrijver ook schilder was, toen hij terugkeerde van een studiereis in Marokko. Het verhaal toont op levendige wijze de ervaringen van iemand op doortocht die zich tot een vreemde omgeving probeert te verhouden.
Jacobus van Looy (1855-1930) was een Nederlandse schilder en schrijver. Hij groeide op in een weeshuis en leerde aanvankelijk om huis- en rijtuigschilder te worden, maar vanwege zijn talent kon hij uiteindelijk studeren aan de Rijksacadamie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. In 1884 ontving hij de prestigieuze Prix de Rome. Hij zetelde in de redactie van het letterkundig tijdschrift De Nieuwe Gids en maakte deel uit van de beweging van de Tachtigers. Hij publiceerde verschillende prozabundelingen en daarnaast vertaalde hij werken van Shakespeare.