Een Nederlandse schrijver ontmaskert rechteloosheid in Rusland
In 1912 en 1913, vijf jaar voordat de Russische revolutie het land onherkenbaar zou veranderen, reisde Jacob Israël de Haan naar Rusland. Als strafrechtjurist wist hij zich toegang te verschaffen tot verschillende gevangenissen van de Tsaar. Hij spreekt er met gevangenen en bewakers. Het boek dat hij uit deze gesprekken distilleerde, is nietsontziend grimmig en spreekt over een staat die haar politieke tegenstanders opsluit en mishandelt. Rechteloosheid is de norm in het hele land, maar vooral in de gevangenissen. Na publicatie van het boek richtte De Haan, samen met de Nederlandse schrijver Frederik van Eeden en de Nederlandse dichteres Henriette Roland Holst, een commissie op om handtekeningen te verzamelen; daarmee moest druk worden uitgeoefend op Frankrijk en Groot-Brittannië, de Europese medestanders van Rusland. In een publicatie van Amnesty International werd De Haan vanwege deze activiteiten voor het lot van de Russische gevangenen omschreven als ‘een voorloper van Amnesty International’.
Jacob Israël de Haan (1881-1924) was een Nederlandse schrijver, dichter, rechtsgeleerde en activist. Hij schreef al eerste openlijk over het leven van homoseksuelen; zijn boek ‘Pijpelijntjes’ (lees: verhalen uit de Pijp in Amsterdam), leidde tot zijn ontslag als onderwijzer en de literaire wereld keerde zich van hem af. Nadien publiceerde De Haan nog slechts één roman, ‘Pathologieën’, waarna hij focuste op poëzie en politiek activisme. Hij schreef over de gevangenissen in tsaristisch Rusland. De Haan had Joodse wortels en verhuisde in 1919 naar Palestina, waar hij ijverde voor een staat met gelijke rechten voor Joden en Arabieren. In 1924 werd hij doodgeschoten door leden van een seculiere zionistische organisatie. Hij was de broer van de veelgelezen schrijver Carry van Bruggen.