Fabricius, die nu de vijftig gepasseerd is, heeft een buitengewoon boeiend en onconventioneel leven geleid; en leidt dat tot op zekere hoogte nog. Het begon er al mee dat hij nooit geruime tijd achtereen dezelfde school heeft bezocht: gevolgd van het feit dat zijn ouders nu eens op Java, dan weer in Parijs of ook wel in Holland woonden. Toen hij in Parijs was wilde hij kunstschilder worden. Hij ging naar de Haagse Academie, maar bleef daar niet lang, want al spoedig bekroop hem de lust als oorlogstekenaar de fronten te bezoeken – de eerste wereldoorlog was aan de gang. Hij kreeg toestemming van de toenmalige Oostenrijkse regering en vertrok naar het Italiaans-Oostenrijkse front. Hij tekende daar niet alleen, hij schreef ook brieven naar huis, en zijn vader, de bekende toneelschrijver Jan Fabricius, liet ze lezen aan Johan de Meester, destijds redacteur van De Gids. Deze plaatste er een paar van: de eerste stappen op een literaire loopbaan waren gezet. Voorlopig kwam er echter van boekenschrijven niets. Fabricius bleef tekenen, raakte onder de bekoring van de muziek, en heeft zelfs in die dagen op de planken gestaan. Toen brak de tijd van reizen aan, die op zijn schrijverschap zeer bevruchtend heeft gewerkt. Zijn thans alom bekende romans gingen verschijnen. Charlotte’s grote reis, Mario Ferraro’s ijdelde liefde, later Komedianten trokken voorbij.
In zijn memoires, een ernstig woord voor zulk een levenskunstenaar die er daarom het bijvoeglijk naamwoord “vrijmoedige” maar aan heeft toegevoegd, vertelt hij nu van zijn belevenissen in aller heren landen, en brengt hij ons in kennis met de vele boeiende en merkwaardige figuren op allerlei levensgebieden die hij heeft ontmoet. Het is een kostelijk boek geworden. Voortreffelijk geschreven, natuurlijk, maar ook door zijn inhoud verrassend. Zo’n leven te hebben geleid en er zó over weten te vertellen! Fabricius, die het oude adagium van Molière: plaire au public, tot het zijne heeft gemaakt, overlaadt zijn boek niet met kleine bijzonderheden over zichzelf en wie hem na staan. In feite praat hij heel weinig over zichzelf. Hij herschept de toverachtige wereld, waarin hij heeft rondgedoold, die zijn wereld was, waarin hij vaak medespeler, vaak ook geamuseerd toeschouwer is geweest. Dit boek is even onderhoudend als zijn beste roman. Dat hij als romancier nog dikwijls terugdenkt aan zijn eerste liefde, de tekenstift, en het niet bij denken laat, bewijzen de vele tekeningen, het zijn er 130, waarmee hij zijn boek heeft verlucht. Ook de stofomslag is eigen ontwerp.