Na ziekte, terug naar het leven en de liefde
Alice Nahon bracht verschillende jaren in een sanatorium door, in de veronderstelling dat ze tuberculose had en gauw zou sterven. Maar ten slotte bleek dat de aandoening helemaal niet zo ernstig was en Nahon keerde terug naar het leven – en de liefde. Ze begon zich te bewegen in het literaire wereldje en had de ene relatie na de andere. De opluchting en levensdrift van deze periode vinden we terug in de gedichten uit ‘Op zachte vooizekens’. Nahon schreef met een speelse spontaniteit, die haar tot een publiekslieveling maakte. Van ‘Op zachte vooizekens’ werden meer dan honderdduizend exemplaren verkocht.
Alice Nahon (1896-1933) werd geboren in Antwerpen, als derde van elf kinderen. Haar vader (een Nederlander) was boekhandelaar, haar moeder onderwijzeres. Al tijdens haar studie schreef Nahon haar eerste gedichten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werkte ze als verpleegster, maar ze liep zelf een longontsteking op: het begin van een lang ziekteproces. In 1917 werd ze opgenomen in een sanatorium in Tessenderlo als tbc-patiënte. Pas toen ze in 1923 naar Zwitserland reisde, werd ontdekt dat ze aan chronische bronchitis leed. Haar debuutbundel ‘Vondelingskens’ verscheen in 1920, gevolgd door ‘Op zachte vooizekens’ (1921), ‘Schaduw’ (1928) en de postume bundel ‘Maart-April’ (1936). Nahons bundels werden heel populair en verkochten goed in België en Nederland.