‘Goedemorgen. We zijn op weg naar uw bestemming. We doen ons best om die te bereiken. In de tussentijd kunt u genieten van het uitzicht.’
De trein dendert onbewogen voort door een ontwakend landschap, de bestemming is onduidelijk. Samen met hoofdpersonage P. belandt de lezer in een beklemmend en verwarrend universum, een kafkaësk grensgebied tussen binnen- en buitenwereld. Op de cadans van een minimalistisch muziekstuk, waarbij begin en eind in elkaar overvloeien, bezwerend als een lang gedicht, brengt Dautzenberg een onconventioneel verhaal over eenzaamheid, isolement, lotsbestemming en individualiteit – en misschien verlossing.
Op de achterwand van de wagon is een Mondriaan-achtige tekening aangebracht. De blauwe, gele, rode, witte en zwarte rechthoeken beginnen te bewegen. Ze schuiven onrustig over elkaar heen, alsof ze zich willen bevrijden van de willekeur.
P. bekijkt de afspiegeling in de ruit. Een fletse echo van het interieur. Hij lijkt er niet te zijn. Een spook in de spiegel. Musicalmateriaal.