Donatien wordt geboren in het jaar van de Franse Revolutie. Hunkerend naar roem en erkenning buit hij al zijn talenten uit in het opportunistische spel van het menselijk bestaan.
Donatiens levensverhaal is een hedonistische schelmenroman. Hij ontmoet tijdgenoten als Victor Hugo, helpt bij het opstellen van de Schaal van Beaufort en rondt Kaap Hoorn tijdens een krankzinnige expeditie; als struikrover wordt hij beroemd en berucht in de Vogezen. Hij is zowel genezer als moordenaar, kinderlijk onschuldig en argeloos duivels, aanbeden door vrouwen en mannen.
Zijn compromisloze zoektocht naar geluk stelt niet alleen ons ethisch besef aan de orde maar ook de fluïde grenzen van onze identiteit: hij noemt zich nu eens Donatien, dan weer Donatienne, en ten slotte Dieudonné. Zelfs achter de tralies weet hij dankzij zijn charme en inventiviteit de zaken naar zijn hand te zetten.
Tot het einde toe moreel ontoerekeningsvatbaar zal hij de geschiedenis in gaan als de heilige Dieudonné van Metz.