Wat na enkele betoverende ontmoetingen begint als een groep vrienden, verandert stilaan in een meeslepende, hooggestemde
en duistere verbijstering. Ondanks spraakmakende namen als Rob Scholte en Joost Zwagerman, vraagt ‘de man die alles zag’
zich af waar de kunstenaarsscene op de valreep van de twintigste eeuw nu precies voor stond en of deze geschiedenis vol roerige
gebeurtenissen echt kan worden begrepen als afgerond tijdsbeeld. In een hilarische openingsscène maakt de lezer kennis met René
Huigen zelf, die zijn nieuwe typemachine uitprobeert. We vallen direct zijn hoofd en dagelijks leven binnen. Steeds wordt hij opgeschrikt door een buurvrouw die last heeft van het getik. Meesterlijk en hilarisch verweeft Huigen de alledaagse beslommeringen
van zijn hoofdpersonage met diens herinneringen en de kleurrijke figuren uit het verleden.
De man die alles zag is zowel een caleidoscopische als persoonlijke vertelling die indringend van toon een enerverende episode
in de Nederlandse literatuur van binnenuit beschrijft, waarbij de excessen en lichtgeraakte opwellingen van toen niet zonder consequenties blijken. Zal het verleden hem inhalen? Of toch niet? Juist door dat ongrijpbare wordt De man die alles zag een roman
die je moeilijk weglegt en zelfs graag herleest.