`Altijd zul je komen in deze stad dichtte Kavafis. Welke stad? Voor Brakman is dat geen vraag: Den Haag natuurlijk; vandaar dat hij de voortreffelijke ridder Don Quichot van La Mancha in zijn, Brakmans, geboortestad laat optreden. De combinatie van Cervantes
onuitputtelijke fantasie en Brakmans menagerie van archetypische personages levert een bont en verrassend schouwspel op, dat veel meer is dan een postmoderne combinatie van herhalingsoefeningen: juist schijnbare toevalstreffers raken ons zo diep in onze ziel dat wij Willem Brakman alleen maar kunnen bewonderen om zijn zo subtiel verborgen kunstgrepen.
Liefhebbers van Brakmans werk smelten nu al van voorpret bij de gedachte aan een Haagse vrouw Haase als Dulcinea, en aan een vleesgeworden jeugdherinnering met de Don in de gedaante van een toneelengel aan het voeteneind van een jongensbed. Wanneer het water van de Scheveningse haven een complete begrafenisstoet te verwerken krijgt, welks deelnemers vervolgens verwikkeld raken in een handgemeen waar Laurel & Hardy een puntje aan hadden kunnen zuigen dan zou dat voor iedere andere schrijver een prachtig slottafereel zijn, maar bij Brakman zijn we pas op de tweede bladzijde, waarna het bepaald niet van diminuendo gaat. Angst, liefde, ridderlijkheid en hilariteit strijden om de voorrang geen delft er het onderspit.