Twee keer eerder heeft de man die in deze roman aan het woord is de Elfstedentocht gereden. Nu het It sil heve na vele Elfstedentochtloze jaren weer geklonken heeft, wil hij, hoe slecht voorbereid ook, opnieuw meedoen. Hij voelt er zich ook half toe verplicht, want hij is lid van de vereniging. Dus is hij aan de vooravond van de Tocht der Tochten in gezelschap van zijn zwangere vriendin naar Leeuwarden afgereisd.
Voor en tijdens zijn lijdensweg over het ijs bespringen hem de herinneringen aan zijn Groningse jeugd in een streek die grenst aan het Elfstedentochtgebied. De gang over het ijs genereert als vanzelf de verhalen over zijn ouders (arme boeren), over wrede moordpartijen, ruw en kwaadaardig volk, de eerste schaatstochten, het eerste vriendinnetje, maar ook over zijn vertrek uit die kille streken, zijn aankomst in de grote stad, zijn 'kleine revolutie' aan het eind van de jaren zestig en - veel later - de herontdekking van zijn land van herkomst en zijn hartstocht voor het schaatsen.
Valt de man die voor de derde keer aan de Elfstedentocht deelneemt nog wel samen met de jongen die hij was? Wil hij alleen maar een sportieve prestatie neerzetten? Wil hij een kruisje nalaten aan zijn nog ongeboren nakomeling? Of speelt wellicht ook dat barre landschap van die ongenaakbare streek waar hij geboren werd (en dat hem als kind vaak zo'n angst inboezemde) een rol? Voor hem, die deze contreien allang verlaten heeft, is dít misschien zijn belangrijkste motief: zich dit vreeswekkende en onvriendelijke landschap eindelijk toe te eigenen.
Sietse van der Hoek (1943) is als journalist werkzaam bij de Volkskrant.