In de Grieks-Romeinse wereld verbreidden zich naast de traditionele en door de overheid onderhouden religie verschillende nieuwe en particuliere culten en religies. Zij richtten zich op het individu en diens leven in het heden en soms ook in het hiernamaals. De toetreding was een inwijding, in het Grieks een mystērion, dat de bijbetekenis van 'geheim' kreeg, omdat de ingewijden hierover aan anderen niets mochten loslaten. Deze religies namen in de Romeinse keizertijd een grote vlucht. De meeste waren in de tijd na ongeveer 300 v.C. ontstaan en kwamen uit het oostelijke Middellandse Zeegebied. Ze werden gekenmerkt door een vermenging van heterogene elementen: Griekse, Egyptische, Syrische, Klein-Aziatische enz. Ook het christendom verbreidde zich als een particuliere en op het individu gerichte verlossingsreligie – totdat keizer Constantijn zich in 312 bekeerde en het christendom in de 4de eeuw de andere, niet-christelijke inwijdingsreligies zou verdringen.
In vijf hoorcolleges richt Singor zich op de vele mysteriën en verlossingsreligies, op hun overeenkomsten en verschillen. Wat was hun boodschap? Waaruit bestonden de inwijding en verdere rituelen? Hadden zij speciaal personeel, zoals priesters e.d.? Op wie richtten zij zich en hoe verbreidden zij zich? En waardoor had één groep, de orthodoxe of katholieke christenen, uiteindelijk zoveel meer succes dan alle andere?
Inhoud
College 1
H1. Inleiding: het Romeinse rijk en zijn religieus landschap
H2. Persoonlijke religiositeit en vroomheid, verlossing, magie en mysteriecultus
H3. De Mysteriën van Demeter en Kore in Eleusis (6de eeuw v.C. – 4de eeuw n.C.)
H4. De Mysteriën van De Grote Goden van Samothrake (5de eeuw v.C. – 3de eeuw n.C.)
College 2
H5. De Mysteriën van Dionysos (6de eeuw v.C.- 4de eeuw n.C.)
H6. Privé initiaties, Orfeus en de gouden tabletjes voor de doden (4de eeuw v.C – 3de eeuw n.C.)
H7. De cultus van de Moeder der Goden of de Grote Moeder
H8. De verering van de Syrische Goden, met name de Syrische Godin
College 3
H9. De verering van de Egyptische goden, met name de Isiscultus
H10. De cultus van Mithras
H11. Neoplatonici
H12. Het Corpus Hermeticum
College 4
H13. Het ontstaan van het christendom
H14. De ontwikkeling van het christendom als verlossingsreligie
H15. Het Montanisme
H16. De Marcionieten
College 5
H17. Gnostici
H18. Manicheërs
H19. Opkomst, transformatie en ondergang van verlossingsreligies
H20. De ‘overwinning’ van het orthodoxe of katholieke christendom