In Bordewijks roman Rood Paleis (1936) staat een bordeel aan de Passeerdersgracht te Amsterdam centraal, vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Het bordeel, die typerende en decadente instelling van het negentiende-eeuwse fin de siècle, is een zwaar bakstenen pand, bruin-rood geverfd en met neergelaten jaloezieën. Een oord van somberheid en verschrikking dat beheerst wordt door de ‘madam’, mevrouw Doom, een overweldigende, sombere verschijning, die het vleesgeworden Noodlot lijkt. In het verval van het Rood Paleis schildert Bordewijk niet alleen de ondergang van een instituut, bevolkt door gevreesden en geminachten, maar tevens het einde van de eeuw der bourgeoisie.