De Zeeuw Samuel van der Putte arriveert in 1730 in Tibet. Wat deze wereldreiziger daar heeft meegemaakt is niet bekend; in zij nagelaten papieren werden schetsen van een gebied ten oosten van Lhasa aangetroffen. Carolijn Visser trok naar Tibet, in de hoop iets terug te vinden van deze verre mede-reiziger. In Lhasa ontmoette ze Dolma, een jonge Tibetaanse die uit ballingschap in India is teruggekeerd. Dolma laat zien hoe Tibetanen hun leven voortzetten in de schaduw van de Chinese bezetting. Via Dolma leidt de reis naar Zuid-India, waar duizenden uitgeweken monniken eeuwenoude teksten bestuderen, en langs een gevluchte Tibetaan in Kathmandu. Iedereen droomt van hoe Tibet zou kunnen zijn.