Elerus Feiko Roelofs (1917-1997) was jurist en dichter. Tijdens zijn middelbare schooltijd op de
Rijks HBS in Ter Apel schreef hij al gedichten. Hij schreef in de taal van zijn ouders: het Oldambts. De
natuur is een terugkerend thema; het Groninger land in weer en wind. In de seizoenen en natuurkrachten zoekt de dichter naar antwoorden over leven en dood. Roelofs’ poëzie heeft een zekere
mystieke of religieuze inslag.
‘De behoefte om volledig mens te wezen, om zich uit te leven in een vrije
gedachtenwereld, dat is de spil van Lerus Roelofs dichterschap’ , schrijft
Jan Boer in het Nieuwsblad van het Noorden. Tussen tijd en eeuwigheid
is de levenslijn van deze dichter. Hij is op zoek naar eeuwigheidswaarden,
naar het blijvende, het supermenselijke, naar dat wat er altijd was en nooit kan vergaan. Hij is een ‘stille struner, een gelukzuiker’ (Jan Boer).
Andere gedichten van Lerus Roelofs geven impressies weer, opgedaan op reizen of tentoonstellingen. En er zijn ook een aantal humoristische en satirische gedichten. Roelofs maakte enige tijd deel uit van de redactie van Dörp en Stad.