Wetenschapsfilosofie houdt zich bezig met de aard, status en ontwikkeling van wetenschappelijke kennis. Vragen die hierbij aan de orde komen zijn. hoe kunnen we weten dat wetenschappelijke kennis betrouwbaar is? Waarom en in welke mate vertrouwen we op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek? Waarin verschilt wetenschappelijke kennis en is er een typische wetenschappelijke methodologie? Herman Philipse behandelt in deze serie van acht hoorcolleges deze en andere vragen van de wetenschapsfilosofie en plaatst dit vakgebied in een historisch perspectief.
Inhoud
College 1. Betrouwbare kennis van Aristoteles tot Descartes
H1. Probleemstelling en opzet van de serie
H2. Analytica Posteriora van Aristoteles (384-322 v. Chr.)
H3. De wetenschapstheorie van René Descartes
College 2. Hume en Kant: twee Newtonianen
H4. Sir Isaac Newton (1642-1727)
H5. Het inductieprobleem bij David Hume (1711-1776)
H6. De Copernicaanse omwenteling van Immanuel Kant
College 3. Van neo-Kantianisme naar logisch empirisme
H7. De opkomst en ondergang van het Neo-Kantianisme
H8. Het logisch empirisme
H9. Quineaanse quiddities
College 4. De wetenschapsfilosofie van Karl Popper
H10. These: van gerechtvaardigde kennis naar groei van kennis
H11. Antithese: problemen voor Popper
H12. Synthese: Thomas Kuhn en Imre Lakatos
College 5. Het inductieprobleem en confirmatietheoriën
H13. Het inductieprobleem opnieuw bezien
H14. Comparatieve confirmatie
H15. Bayesianisme
College 6. Causaliteit, natuurwetten en wetenschappelijke verklaringen
H16. Causaliteit
H17. Natuurwetten
H18. Wetenschappelijke verklaringen
College 7. Wetenschappelijke unificatie en pluralisme
H19. Van Aristoteles tot Newton
H20. De eenheid der wetenschappen als werkhypothese
H21. Pragmatisch pluralisme
College 8. Empirisme versus wetenschappelijk realisme
H22. Voorgeschiedenis: Descartes, Berkeley en Hume
H23. Empirisme: van Mach tot Van Fraassen
H24. Argumenten voor natuurlijk realisme