Als de Nederlandse Josephine Rombouts met haar gezin aan de Schotse westkust gaat wonen, grijpt ze de kans om housekeeper op het plaatselijke kasteel te worden met beide handen aan. Zonder enige kennis van huishouding of de Britse elite probeert ze zich staande te houden in haar nieuwe omgeving, waar ze te maken krijgt met Engelse landeigenaren, Franse koks, Schotse onafhankelijkheid, dakdekkers, spoken, etiquette en tradities.
Met humor en scherpe observaties beschrijft Rombouts een microcultuur waarvan het bijna onvoorstelbaar is dat die tegenwoordig nog bestaat. Tafeldekken met een meetlat, de strenge regels voor het dragen van tweed – ze verbaast zich vaak, maar leert snel. De verlaten, ruige natuur van Schotland vormt het fraaie decor van haar belevenissen.