Schoo is een winkelier; hij verkoopt papier, dat wil zeggen hij koopt het voor zijn eigen plezier en de winkel, waar nooit iemand komt, dient daarbij als excuus. Hij wordt lyrisch als hij het over papier heeft, want dat is zijn grote liefde, en nog lyrischer als hij het over andere dingen en mensen heeft, want daar heeft hij gewoonlijk een hekel aan. Door al Schoos lyrische uitboezemingen is De gifmenger wel Brakmans meest poëtische roman geworden, en dat wil wat zeggen. Maar ook de werkelijkheid dient zich aan: Schoo is getrouwd, hij heeft een schoonzus die tot echtelijke onaangenaamheden aanleiding geeft, er zijn andere vrouwen, zelfs naast zijn slaapkamer ligt er een omdat de winkel niet loopt drijft
zijn vrouw een soort pension voor hopeloze gevallen. Als alles tenminste is zoals Schoo denkt; de werkelijkheid is misschien wel net zo hopeloos verdwaald geraakt in de doolhoven van zijn gedachtekronkels als de proportie van zijn reacties, die op den duur niet meer louter figuurlijk giftig mogen heten.