Deze roman van wanhoop, haat en liefde vult het dagboek van Agnes dEsternay. Ze vlucht, tijdens de protestantenvervolging in Frankrijk, met twee zusters en een zwager naar Suriname, waar ze een leven hoopt te vinden van recht, gelijkheid en vrijheid voor iedereen. Ze kopen een plantage die ze `Bel-Exil noemen en beginnen de strijd tegen het oerwoud. Aanvankelijk schijnen ze die strijd te zullen winnen, maar steeds meer vervagen hun idealen, verzwakt hun weerstand, kwijnen ze weg in die laaiende stilte. De trotse neger Isidoor speelt een belangrijke rol op de plantage, in het hart van Agnes én in het dagboek. De oogst mislukt, de negerslaven worden ziek, anderen sterven of lopen weg, Isidoor wordt doodgeranseld. Het oerwoud herneemt meer en meer zijn rechten. Met de jaren leert Agnes afscheid te nemen van haar jeugd, van haar idealen, van haar onbeantwoorde liefdes, aanvaardt ze het lot van vrouw-alleen. Ze maakt zich losser van mensen en dingen en als haar ene zuster gestorven is en de andere het zo vurig begeerde kind verwacht, waardoor zij en haar man besluiten terug te gaan naar de bewoonde wereld, gaat Agnes mee. Ze is dan een uitgebrande oude vrouw, die in de geest achterblijft op de eenzame plantage, dicht bij de plek van de sterke Isidoor, die ze, doordat ze het moment van de keuze voorbij liet gaan, nooit heeft mogen liefhebben zoals ze dat gewild en gedroomd heeft; waarmee haar leven zijn vervulling zou hebben gevonden.