Een zonderling uitgedoste oude vrouw staat dagelijks bij de tramhalte, scheldend en foeterend op haar medemens, ingespannen turend naar de naderende trams. Ze wacht tot ze zeker weet dat hij het is. Dan rijdt ze mee tot aan de keerlus, bespiedt de bestuurder, vraagt zich af of hij haar ziet, en of hij het allemaal nog weet. Ze wordt gekweld door de herinnering aan wat ze heeft gedaan, en vooral aan wat ze heeft nagelaten, meer dan vijftig jaar geleden.
In hypnotiserend proza schept Martha Heesen een vrouw die de wereld om zich heen bekijkt, vanuit haar hoofd, haar herinneringen, haar wurgende spijt. Behalve een voortdurende innerlijke tweestrijd krijgt in kort bestek een complete wereld gestalte.