De jonge Remi, voorbestemd om zijn vader als boer op te volgen, wordt achtervolgd door ontembare dromen en stemmen. Zijn oom fluistert hem vreemde, hevig beroerende verhalen in over de oorlog, over een geest en over een zwarte soldaat.
Als Remi meedeelt dat hij een roeping heeft en zal intreden in een strenge kloosterorde, begrijpt niemand hem. In het klooster wordt zijn persoonlijkheid hertekend: hij mediteert en studeert hardnekkig, vervreemdt nog meer van zijn familie en zoekt de stilte in zichzelf. Maar de daimon in hem zwijgt niet. Wanneer een leraar hem vertelt over Congo en zijn ervaringen daar, schreeuwt een ongrijpbare hunkering Remi toe.