Tussen 1961 en 2012 hield Doeschka Meijsing een dagboek bij. Daarin deed ze verslag van haar vriendschappen en verliefdheden, van de reizen die ze maakte en de boeken die ze las, van de ruzies die ze uitvocht en de depressies waaraan ze leed. Al in 1962 – ze was toen vijftien – noteerde ze dat ze aan een roman werkte, en nog voordat ze bij Querido zou debuteren tekende ze in haar dagboek aan: ‘Ze kunnen allemaal zeggen dat ik niet kan schrijven, dat ik somber ben en fatalistisch, dat ik helemaal niet gelukkig wíl zijn, dat ik lelijk ben, goedkoop, banaal... Ik blijf standhouden. Ik zal standhouden, het schrijven en de liefde, maar misschien het laatste minder.’
Gedurende de eerste jaren van haar schrijverschap werkte Doeschka Meijsing als docent Nederlands op het St. Ignatiuscollege in Amsterdam, als wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam en als redacteur bij Vrij Nederland. Dit eerste deel van een tweeluik toont haar ontwikkeling tot haar vertrek bij Vrij Nederland in 1987. Meijsings dagboekaantekeningen werden geselecteerd, geannoteerd en van een inleiding voorzien door Ben Peperkamp, hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam, en Annette Portegies, uitgever van Querido.