Waanzin is een volksdiagnose, en een idee dat gebruikt wordt
als metafoor voor uitzinnigheid. Waanzin overschrijdt grenzen,
is ontregelend en veelvormig en is vooral irrationeel en moeilijk
invoelbaar. De onredelijkheid zit vanbinnen. Vroeger was die veel
zichtbaarder en oordeelde de gemeenschap erover, nu doet de
psychiater dat.
De taal van de psychiatrie is vanaf de achttiende eeuw ontstaan
en de laatste honderd jaar nauwelijks veranderd. Dokters hebben
zich de waanzin toegeëigend en er hun eigen ideeën op losgelaten,
gekleurd door de tijd waarin ze leefden. Veel waanzin heet tegenwoordig
schizofrenie, maar dat is een recent idee dat alweer aan
vervanging toe is. Waanzin laat zich niet wegdenken uit de samenleving,
maar de naamgeving ervan is in de loop van de tijd nogal
veranderd – en de inhoud nog veel meer.
Hoe zagen artsen in het verleden hun waanzinnige patiënten? Wat
viel ze op en hoe begrepen ze hun gedrag? Wat zijn in de medische
blik op de waanzin de variabelen en wat de constanten? Dat is het
thema van dit boek, dat de geschiedenis van een idee beschrijft aan
de hand van de gevarieerde portretten die artsen door de eeuwen
heen van hun patiënten hebben geschetst.