'Ik was ervan overtuigd (en dat ben ik nog en als dat dommig is moet het maar) dat kunst er is om mensen gelukkiger te maken. Soms direct, door schoonheid, soms via een omweg, door je te confronteren met de zwarte kanten van het bestaan, die met de schoonheid contrasteren zodat die des te duidelijker uitkomt', schrijft Pam Emmerik in het essay 'Goudkoorts'. Vaak is het juist die omweg waar Emmerik, zelf ook beeldend kunstenaar, levendig verslag van doet in Het wonder werkt. Verwacht van haar geen kurkdroge betogen doorspekt met kunstjargon. Beter zou je haar taalverliefd kunnen noemen. K. Schippers heeft haar essays eens raak getypeerd als 'een mengvorm van jeugdherinnering, kunstbeschouwing en stadservaring.'
Emmerik vindt overal inspiratie, in een vettige snackbar en in het Rijksmuseum. Ze schrijft gloedvol over Japanse boedha's, over Matisse en diens wedijver met Picasso, over jonge fotografen als Celine van Balen en Paul Kooiker, over Art Brut, over hoe kunstenaars geweld verbeelden, ze schrijft een liefdesbrief aan Joseph Brodsky, houdt een zoektocht naar kousen op schilderijen, onderzoekt of anorexia moderne kunst kan zijn. En haar conclusie luidt steeds: het leeft, het beweegt en het maakt kunst. Kortom: de mens is een wonder!
In haar boek geeft Emmerik niet alleen haar visie op het werk van anderen, ze geeft in stripvorm ook een visie op haar eigen werk.