Nadat ze eind 1938 door de nazi’s uit Wenen is verdreven, reist de jonge schrijfster Gerty Kelemen naar de Verenigde Staten. Maar als ze onderweg de charismatische oliehandelaar Mau Hanemann ontmoet, besluit ze onverstandig te zijn. Ze komt bij hem wonen in Amsterdam. In Nederland zijn Mau en Gerty buitenstaanders. Ze behoren tot een miljoenenstroom van Joodse migranten uit het oosten, die op dat moment al zeventig jaar op gang is. Door hun dubbele stigma zijn de Joodse vreemdelingen nergens waar ze aankloppen welkom.
De levens van Mau en Gerty trekken een spoor door Europa, langs Hongarije en Litouwen, van Londen tot Parijs en via Westerbork naar Bergen-Belsen. In de kampen houdt één wens Mau en Gerty gaande: om op een dag hun dochtertje terug te zien, dat ze in de onderduik hebben weggegeven.