In 1920 trok de joods-Russische schrijver Isaak Babel als oorlogscorrespondent mee met het Rode Leger in de veldtocht tegen de Polen. Hij hield een dagboek bij dat de basis vormde voor de verhalencyclus Rode Ruiterij, die hem beroemd maakte.
Driekwart eeuw later volgt Pauline de Bok de chaotische weg van Babel door Wolhynië en Galicië, eens deel van het grootste joodse getto van Europa. Van de synagogen die ze nog vindt, resteren soms alleen de fundamenten, andere zijn in gebruik als schietschool of fabriek. De oude Oekraïners, Russen en de enkele joden die ze ontmoet, diepen verhalen op, aangetast door de tijd, vervormd door angst en ouderdom. Onder het gras, tussen de bomen, onder het plaveisel wijzen ze op massagraven, van Stalin, van Hitler. In de herhaling van vragen naar het verleden, zelfs in het kleinste dorp, ontstaat gaandeweg een bijzonder beeld van de verdwenen wereld van Oost-Europa. In de doodse stadjes en dorpen duikt het dagboek telkens weer op. `Wees vervloekt, soldatenleven, oorlog een opeenhoping van afgebeulde, verwilderde, nog gezonde jongemannen, schrijft Babel. Zijn oorlogsbelevenissen komen haast tastbaar dichterbij.
Steden zonder geheugen vormt de neerslag van een reis door een verleden vol oorlog en een heden dat daar nog steeds onder gebukt gaat.