Fabricius, die nu ruim 30 jaar geleden voor het eerst China bezocht en met Peking kennismaakte, kwam daar steeds weer de naam van China's laatste grote keizerin tegen: Tz'e Hsi, door het volk liefdevol "Oude Boeddha" genoemd. De gedachte kwam toen al bij hem op, eens een roman over deze merkwaardige en fascinerende vrouw te schrijven.
Geboren uit verarmde Mantsjoe-adel, dochter van een diep in de provincie begraven erfelijke kapitein van een ruiterregiment, zag zij zich door een speling van het lot verheven tot keizerlijke concubine, een der velen, en de wereld zou waarschijnlijk nooit van haar vernomen hebben als het haar niet gelukt was (met behulp van haar neef Joeng Loe, de vitale commandant van de keizerlijk lijfwacht, beweerden boze tongen) de Keizer een zoon te schenken: de enige zoon die het leven de op zijn twintigste jaar al vrijwel impotente Hsien-Feng gegund heeft. Na de vroege dood van de Keizer werd zij - maar niet dan na energiek ingrijpen harerzijds en na de meedogenloze vernietiging van haar tegenstanders - Regentes over haar zoontje. En daarmee nam haar sprookjesachtige ingezette carriere aan het hof de grootste vlucht, die haar tot een historisch figuur van wereldformaat zou maken.
Deze in de vorm van een 'autobiografie' gegoten roman geeft een kleurig en van menselijkheid doortrokken beeld van een China, dat, uit de diepste middeleeuwen ontwakend, zich weerloos en niet begrijpend tegenover een moderne, en modern bewapende, westerse wereld zag geplaatst. Veel onbegrijpelijks dat zich nu in China afspeelt, vindt zijn verklaring in de recente voorgeschiedenis zoals die de lezer van Wij Tz'e Hsi, Keizerin van China nabij wordt gebracht.