Nieuw-Zeeland, 1967. In de havenstad Wellington scheept de jonge Freya samen met haar man Herman en hun zoontje Volkert in op de Achille Lauro. Herman hoopt dat Freya eenmaal terug in Nederland haar minnaar - een kiwi - snel zal vergeten. Maar tijdens de reis, die door de dreigende sluiting van het Suezkanaal bijna in een drama eindigt, beseft Herman dat hij zijn vrouw voorgoed kwijt is. Hij besluit samen met zijn zoontje terug te keren naar Nieuw-Zeeland.
Het samenzijn met haar minnaar brengt Freya niet het leven waarop ze gehoopt heeft. Als de relatie stukloopt verlangt zij terug naar het Grote Blauwe Schip waarop zij de laatste uren met haar zoontje heeft doorgebracht. Het schip brengt haar dichter bij haar herinneringen aan haar jeugd, aan het jappenkamp waar ze met haar moeder geïnterneerd was en aan haar vader, die zich pas zes jaar na de overgave van Nederland aan Japan weer bij hen voegde. Reis na reis wordt duidelijker waarom het Freya niet is gelukt het grootse en meeslepende leven te leiden waarvan ze in haar jeugd droomde.