Toen Arthur van Schendel (1874-1946) in de jaren dertig de in deze uitgave verzamelde romans publiceerde stond hij op het toppunt van zijn roem. Romans als Een zwerver verliefd (1904) en Het fregatschip Johanna Maria (1930) hadden hem aanzienlijke populariteit bezorgd, maar met het verschijnen van De waterman (1933), Een Hollands drama (1935) en De grauwe vogels (1937) werd hij voor velen pas echt de grootste levende Nederlandse romanschrijver. Het zijn vooral deze `Hollandse romans die destijds door de toonaangevende critici onmiddellijk als absolute meesterwerken werden beschouwd. Van Schendels voordracht, in 1938, voor de Nobelprijs voor de Literatuur getuigt bij uitstek van zijn grote reputatie.
Van Schendel verbeeldt de titanenstrijd die de eigenzinnige en tegendraadse hoofdpersonages met hun omgeving leveren wanneer zij hun geweten volgen en uit ethische of religieuze overwegingen een verantwoordelijkheid op zich nemen die de menselijke maat te buiten gaat. In de confrontatie met de orthodoxie van het negentiende-eeuwse calvinisme krijgt hun zelfopoffering een heroïsche dimensie. Conflicten en rampspoed voeren hen onvermijdelijk naar de ondergang. Van Schendel heeft deze romans geschreven in een strenge, sobere stijl. De kunst van het verzwijgen verschaft aan zijn taal haar beeldend vermogen en suggestieve kracht.
Dr. Hans Anten, dr. Wilbert Smulders en dr. Joke van der Wiel zijn docent en onderzoeker Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit Utrecht.