De zeventiende eeuw is niet alleen de periode in de Europese cultuurgeschiedenis die goeddeels samenvalt met de vroege Verlichting. Dezelfde periode staat ook bekend als de Gouden Eeuw in de geschiedenis van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
In Frankrijk en Engeland keek men met argusogen naar die nieuwe, rijke staat, dit koloniale wereldrijk, zonder koning, zonder hof van edelen, maar met zelfbestuur van een volk. René Descartes en Baruch Spinoza domineerden de filosofie, Christiaan Huygens en Antoni van Leeuwenhoek de wetenschap, Rembrandt van Rijn en Johannes Vermeer de schilderkunst en Joost van den Vondel en Pieter Corneliszoon Hooft de literatuur.
André Klukhuhn vertelt in dit boek op onnavolgbare wijze over het licht dat zich in die periode zo glansrijk samenbalde in een klein gebied dat daarmee een cruciale positie in de wereldgeschiedenis verwierf en een revolutie teweegbracht zonder weerga.