Maria Dermoût (1888-1962) werd geboren in Nederlands-Indië, ging school in Nederland en reisde haar hele leven heen en weer tussen beide landen. Ze woonde vooral op de Molukken. Ze debuteerde pas 1951, met Nog pas gisteren, waarin ze herinneringen verwerkte aan de Indische jaren die haar latere gedachten- en gevoelswereld in sterke mate hebben bepaald. In haar werk, vooral in haar korte verhalen, is de Indonesische wijze van vertellen en voordragen duidelijk te herkennen. Het boek dat als haar magnum opus beschouwd wordt, De tienduizend dingen, verscheen in 1955.
Haar biografie werd geschreven door Kester Freriks: Geheim Indië. In 1970 verscheen voor het eerst haar Verzameld werk; in 2008 verscheen de vooralsnog laatste editie daarvan, met een nawoord van Hella S. Haasse. De tienduizend dingen werd in dertien talen vertaald. In de VS stond het wekenlang boven aan in de top tien, en Time verkoos deze roman tot het beste boek van 1958 (daarbij Truman Capote en Boris Pasternak achter zich latend).
'Ze is schrijfster van proza dat de lezer als een bedwelming ondergaat door de bezwerende opsomming van voorwerpen en gebeurtenissen, herinneringen en gedachten waarvoor het verre eilandenrijk de bron vormt.' (NRC Handelsblad)
'Haar werk geeft de lezer de zeldzame ervaring persoonlijk binnengeleid te worden in de opgeroepen wereld en omsloten te zijn door honderden mensen, hun stemmen en gezichten, hun manier van bewegen, hun gedachten en de voorwerpen waarmee ze hun huis stofferen, hun huis dat net zo veelomvattend is als het heelal. Tussen het nietige en het verhevene, het aardse en onaardse bestaat geen verschil.' (NRC Handelsblad)