‘Mijn moeder en zusje komen deze week ook nog kijken.
Mijn moeder heeft wel geholpen met verven en behangen,
maar de kamer nog niet ingericht gezien. Ik ben er zó blij
mee! Het is echt leuk geworden.’
‘Fijn dat je moeder komt. Heb je … en je vader, Liselot?’
Er valt een stilte.
‘Ik heb geen vader meer!’ snauwt ze dan.
Een nieuwe baan, een nieuwe toekomst! Dat is waar
Liselot naar uitziet. Ze is blij dat ze het ouderlijk huis
op de Veluwe met alle herinneringen kan verlaten. Een gezellige
kamer in een voornaam grachtenpand in de stad – ze
ziet het helemaal zitten.
Maar juist de onbekende stad, de nog onbekende kerk en
haar nieuwe werk confronteren haar met het verleden.
Krampachtig probeert ze de herinneringen buiten te sluiten,
maar dat heeft een prijs. De mensen die om haar geven,
probeert ze zoveel mogelijk te ontlopen. Zelfs die sympathieke
jongen, die met zijn prachtige ogen doordringt tot
haar hart, houdt ze op afstand. Eenzaamheid blijft over.
Uiteindelijk begrijpt Liselot dat ze het verleden pas achter
zich kan laten als ze het onder ogen ziet en ze zowel God
als mensen toelaat tot haar hart.