Op 3 februari 1955 worden Gerard en Cornelia Kroes met hun zes kinderen uit boerderij Vrederust in Sloten gezet. Ze staan tussen het huisraad, in de gure wind, Cornelia met haar dochtertje van drie weken op de arm. De deurwaarder en de politieman zijn zojuist vertrokken.
Nieuwe sloten op de deur van de boerderij verhinderen de weg terug, naar binnen. Ze moeten weg, maar weten niet waarheen.
De gedwongen ontruiming en de daarop volgende tegenslagen slaan diepe wonden in de ziel van Cornelia en Gerard. Ook de bij de ontruiming betrokken kinderen en de later geboren kinderen ervaren nog altijd de nasleep.
Zoon Paul voert gesprekken met de inmiddels 95-jarige en nog altijd heldere Cornelia. Hij onderzoekt wat er vroeger feitelijk gebeurd is, en plaatst de gebeurteniossen tegen de achtergrond van de stadsuitbreiding van Amsterdam. Dit aangrijpende verhaal over sociaal onrecht en gezagsverhoudingen in het naoorlogse Nederland is tegelijk een liefdevol eerbetoon aan zijn ouders.