In een Zuid-Hollandse gemeente verschijnt een vrouw die naar het lijkt betrekkelijk willekeurige dorpelingen fotografeert. Het is de bedoeling een fotoboek te maken. Een bejaarde dorpeling raakt volledig van slag door de fotografe. Hij beeldt zich in dat zijn kinderen uit zijn eerste en tweede huwelijk niet van hem zijn.
Terwijl zijn waan steeds tragischer proporties aanneemt en uiteindelijk resulteert in zijn dood, verschijnt het fotoboek. Aanvankelijk zijn de gefotografeerde dorpelingen daar heel gelukkig mee, maar vrij spoedig na het verschijnen van het boek overlijdt de een na de ander. Betekent een plaatsje in het boek een doodvonnis of is dat een waanbeeld? Ook de ik-figuur begint, mede omdat hij zelf bij een paar akelige ongelukken betrokken raakt, langzaam te geloven dat hij ten dode opgeschreven is nu zijn foto in het boek staat.
Door alle tragikomische verwikkelingen heen is er ook, omdat dood en liefde zijden van hetzelfde geldstuk zijn, sprake van halve en hele verliefdheden. En op de achtergrond voltrekken zich de rampzalige gevolgen van een waanbeeld op overheidsniveau: er breken veeziektes uit waarbij miljoenen dieren geruimd worden.