Een ontmoeting op de reünie van hun oude school leidt tot een huwelijk tussen de wiskundige Henry Wester en Marlène Prágay, een mysterieuze schoonheid met een romantisch verleden. Deze verbintenis, die voor beide partners een bevrijding had moeten inhouden, berust op een vergissing, die eigenlijk direct al wordt herkend. Voor Henry vormen de belemmeringen een uitdaging. Hij is de teleurgestelde minnaar, die onvermoeibaar blijft jagen op de steeds voortvluchtige vrouw.
Als hij haar ten slotte uit het oog verliest is hij een nomade geworden, aanvankelijk als militair, later als emigrant, leraar aan een middelbare school in Oxford. Een kortstondige verhouding met een solide onderwijzeres, waarin het geluk voor het grijpen ligt, duurt niet langer dan een dag en een nacht. Nog eenmaal komt de schim van Marlène in het gezichtsveld.
Zijn Odyssee, die begint in 1946 en eindigt in 1969, voert hem blijvend naar Engeland, waar hij verbaasd en geamuseerd wordt opgevangen door twee oude vrienden. Henry loopt in een blauwgeverfde soldatenjas. Het mankeert er nog maar aan dat je hier op blote voeten komt aanzetten, zeggen ze. De felheid van het verhaal wordt afgedempt door een soort onderkoelde
humor, die ook het kenmerk is van andere boeken van Leiker.